Wie bepaald gedrag?

Gedrag is deels erfelijk bepaald. Of gedrag tot expressie komt, is mede afhankelijk van de omstandigheden. Je ziet dit bijvoorbeeld bij jonge apen die geīsoleerd opgroeien. Ze zijn dan later niet in staat om hun jongen op te voeden. Hieruit blijkt dat het milieu een belangrijke rol kan spelen bij de ontwikkeling van gedrag.

Veel gedrag moet geleerd worden. Niet alleen zoogdieren hebben het vermogen om te leren, zelfs ongewervelde dieren kunnen dat. Leren kan op verschillende manieren gebeuren. Er zijn grenzen aan het leervermogen, er is ook een zekere erfelijke aanleg nodig.

Het is vaak lastig om te bepalen of bepaald gedrag nu veroorzaakt wordt door erfelijke aanleg (nature) of door omgevingsfactoren (nurture). Meestal is het een combinatie van beide.

Erfelijk bepaald gedrag/Vastgelegde gedragspatronen/Ritualisatie

Elke diersoort vertoont soortspecifiek gedrag ofwel gedrag dat uniek is voor een bepaalde soort. Dit gedrag is erfelijk bepaald en wordt nauwelijks beïnvloed door het milieu.

Voorbeelden van soortspecifiek gedrag zijn: wespen die elk voorjaar een nest bouwen, mieren die elkaars spoor volgen, de manier waarop een stekelbaarsmannetje een vrouwtje benadert. Huilen, glimlachen en lachen zijn voorbeelden van menselijk soortspecifiek gedrag.

Vastgelegde gedragspatronen
Gedrag dat te maken heeft met de voortplanting, zoals het maken van een territorium, het bouwen van een nest, baltsgedrag, de paring en broedzorg, bestaat uit soortspecifieke erfelijk vastgelegde gedragspatronen. Maar deze worden ook beïnvloed door veranderingen in de omgeving.

Bij het zoeken naar voedsel moet een dier meer rekening houden met omgevingsfactoren. Voedsel is niet altijd (op dezelfde manier) beschikbaar, en leergedrag vergroot de kansen om het te vinden. Ook bij sociaal gedrag speelt leren een belangrijke rol. Toch spelen ook bij voedselzoekgedrag en sociaal gedrag erfelijke factoren mee.

Ritualisatie
Bij ritualisatie worden handelingen uit het ene gedragssysteem gebruikt in een ander gedragssysteem. De handelingen worden daarbij niet meer voor hun oorspronkelijke functie gebruikt, maar ze dienen de communicatie. Bij baltsgedrag zijn dat vaak handelingen die bij eet- drink- of verzorgingsgedrag behoorden. In het filmpje van baltsende futen zie je bijvoorbeeld het poetsen van veren.
Deze gedragingen zijn omgevormd tot sociale signalen. Meestal worden ze extra aangezet of een beetje omgevormd.

De volgorde van handelingen in een baltsritueel is vaak onbeïnvloedbaar. Waarschijnlijk liggen deze handelingen vast in de genen. Ritualisatie heeft bij dieren over het algemeen een duidelijk geprogrammeerd karakter en is erfelijk bepaald.
Ritualisatie komt ook bij sociaal gedrag voor. Een chimpansee die vrede wil sluiten met een alfa-man biedt zich aan, waarna deze er overheen stapt:
een van oorsprong ‘seksuele’ handeling die nu een sociaal signaal wordt. Ook het
uitsteken van een hand, van oorsprong bedelgedrag, heeft een betekenis gekregen
als signaal van onderwerping.

Territoriumgedrag

Een territorium is een gebied dat door een dier wordt verdedigd tegen soortgenoten (en soms ook andere tegen indringers). Hier vindt het dier voldoende voedsel en vaak ook een partner en een nestplaats waar het zijn jongen in rust groot kan brengen. De grootte van het territorium is vaak afhankelijk van de hoeveelheid voedsel: in gebieden waar er veel voedsel is, is het territorium vaak kleiner dan in gebieden met voedselschaarste.

Soortgenoten kunnen merken of een territorium bezet is door te letten op speciale markeringen die de ‘eigenaar’ achterlaat: geluiden (bv de zang van een vogel), kleuren of geuren (de hond of kat die zijn gebied met urine markeert).

Het hebben van een territorium heeft ook een nadeel: het verdedigen ervan kost veel tijd en energie. Daarom hebben veel diersoorten alleen in de voortplantingstijd een territorium, zoals de stekelbaars. Een stekelbaarsmannetje valt in de voortplantingstijd alles aan wat maar lijkt op een ander stekelbaarsmannetje.
Als het maar rood is…….
Kijk maar naar het filmpje.

Ambivalent conflictgedrag/Overspronggedrag en omgericht gedrag

 

Op de grens van het territorium treedt er vaak een conflictsituatie op tussen twee gedragssystemen: vechten of vluchten. Een dier vertoont dan ambivalent conflictgedrag: het neemt een dreighouding aan waarin zowel vecht- als vluchtelementen voorkomen. Dreigen is gedrag dat over het algemeen de schade beperkt.

Een stekelbaarsmannetje met een nest dat zich op de grens van zijn territorium bevindt, gedraagt zich afwisselend alsof hij wil vluchten of aanvallen. Het stekelbaarsmannetje zet zijn stekels op en maakt zich breed door zijn zijkant te tonen. Naarmate 'de vijand' dichter bij het nest komt, reageert het mannetje agressiever, hij gaat bijten. Verder van het nest neemt de agressie af. Buiten het territorium is er een neiging tot vluchten.

Ambivalent conflictgedrag hoeft niet altijd te maken hebben met territoriumgedrag. Als je twijfelt of je iets wilt pakken of niet steek je soms een paar keer je hand uit en trek je hem steeds terug.

Een dier (of mens) in een conflictsituatie kan plotseling gedrag vertonen dat thuishoort in een ander gedragssysteem. Dit gebeurt als het dier geen keuze kan maken tussen twee typen gedragssystemen (vechten of vluchten). Het gaat dan een derde type gedrag vertonen. Je noemt dit overspronggedrag.

Omgericht gedrag is ook conflictgedrag. Bij omgericht gedrag wordt een handeling uit een gedragssysteem op iets anders gericht. Voorbeelden van omgericht gedrag zie je als een agressief stekelbaarsje in iets anders bijt in plaats van zijn opponent aanvalt of als iemand die boos is met zijn vuist op tafel slaat.

 

Voortplantingsgedrag van stekelbaarsjes

 

Een stekelbaarsmannetje heeft in de seksuele fase een rode buik. Een kuitrijp stekelbaarsvrouwtje heeft een zilverglanzende buik. De rode buik is voor het vrouwtje de sleutelprikkel om onbewegelijk te 'staan' in het water. De zilveren buik en de stand van het vrouwtje zijn sleutelprikkels voor het mannetje. Hij reageert hierop door met zigzagbewegingen naar het vrouwtje toe te zwemmen.

De zigzagbewegingen vormen ambivalent conflictgedrag. Enerzijds is er de neiging tot aanvallen, anderzijds tot leiden naar het nest. Het mannetje toont het vrouwtje het nest door ernaartoe te zwemmen. Het effect van de ene handeling is de prikkel voor de volgende. Zo'n reeks handelingen is een gedragsketen.

Handelingen die zich afspelen voor de paring, zoals zigzaggen en het nest tonen, vormen het baltsgedrag. Tijdens de balts blijkt of dieren paringsbereid zijn. Meestal gaat de balts volgens een soortspecifiek erfelijk vastgelegd patroon.

Verzorgen van het nageslacht
Broedzorg is de zorg voor het nageslacht.

Stekelbaarsmannetjes vertonen uitgebreide broedzorg. Het vrouwtje wordt na de bevruchting weggejaagd. Het mannetje verzorgt de eieren, houdt het nest in orde, verdedigt het tegen vijanden en ververst regelmatig het water. De eerste dagen na het uitkomen van de eieren, is het mannetje continu bezig met het vangen van de jongen en ze terugspugen in het nest. Zo vermindert de vader het risico dat de jongen worden opgegeten door andere vissen en salamanders.
Dat zie je in de volgende video:

Voedselzoekgedrag

Een dier dat effectief foerageert (voedsel zoekt)  verspilt minder energie dan en dier dat hierin niet zo effectief is. Aanpassingen (adaptaties) in lichaamsbouw (bv de vorm van de snavel) of erfelijk vastgelegde gedragspatronen kunnen daarbij helpen.  
Door natuurlijke selectie overleven deze dieren, en krijgen nageslacht met dezelfde eigenschappen.
Hoewel dit gedrag erfelijk vastgelegd is, maakt leergedrag, zoals imitatie, het gedrag flexibel (zie "Leren"). Leren kan de overlevingskansen van een dier vergroten. Sommige dieren gebruiken daarbij werktuigen, zoals chimpansees die een takje gebruiken om termieten te vangen. Andere werken samen, zoals wolven die met elkaar een eland opjagen en vangen.
Dieren die zich willen beschermen tegen roofdieren hebben daar verschillende mogelijkheden voor.
Ze kunnen zich camoufleren door middel van een schutkleur en/of zich verstoppen, een ander organisme nabootsen (mimicry), of samenwerken door elkaar te waarschuwen en/of de vijand in verwarring te brengen.

 

Leren

Op 4 november 1970 wordt de 13-jarige Genie aangetroffen in een huis in Arcadia, een kleine buitenwijk van Los Angeles. Ze is door haar ouders meer dan tien jaar achtereen opgesloten in haar slaapkamer. Genie kan spreken noch lopen.
Bij een soortgelijk geval werd een veertienjarige jongen gevonden in een afgesloten kamer. Hij kon niet praten en begreep niet wat er tegen hem gezegd werd.

Omdat beide kinderen in hun leven nauwelijks taal gehoord hadden, konden ze geen mensentaal spreken of verstaan. Ze hadden het nooit geleerd.

Wat is leren?
Leren leidt tot gedragsveranderingen op grond van ervaringen. Simpel gezegd: na leren kun je iets wat je daarvoor nog niet kon.

Het vermogen om iets te leren is niet altijd even groot is. Een kind leert bijvoorbeeld veel makkelijker een nieuwe taal dan een volwassene.

Sommige dingen hoef je niet te leren. Een stierkalf hoeft bijvoorbeeld niet te leren paren. Hij moet alleen een volwassen stier worden voor hij dit erfelijk bepaalde gedrag kan uitvoeren.

Gewenning

De eenvoudigste vorm van leren heet gewenning. Gewenning houdt in dat een dier of mens niet meer reageert op een bepaalde prikkel.

Eenvoudige dieren, zoals een zeepier, kunnen leren door gewenning. Als je vlakbij een zeepier op de wad- of strandbodem klopt, trekt hij zich terug in het zand. Als je blijft kloppen, reageert de zeepier na een tijdje niet meer op deze prikkel. Blijkbaar heeft hij heeft geleerd dat er geen gevaar in schuilt.

Let op: gewenning betekent dus niet dat een dier of mens ergens een gewoonte van maakt, bijvoorbeeld dat je mes en vork gebruikt bij het eten of dat je hond elke dag tegen dezelfde boom aanplast.

 

Inprenten en latent leren

Dieren bezitten gevoelige perioden waarin bepaald gedrag kan worden geleerd. Leren in een gevoelige periode, heet inprenting. Ingeprent gedrag is meestal moeilijk af te leren. Inprenten speelt bij mensen gedurende de eerste drie jaren van het leven vermoedelijk een belangrijke rol. Vinken die geïsoleerd bij mensen opgroeien leren nooit fluiten zoals een normale vink, ook niet als ze later met andere vinken in aanraking komen. De specifieke vinkenzang kunnen ze alleen in de eerste maand van hun leven leren. Die eerste maand is dus de gevoelige periode voor het aanleren van de zang.

De jonge vinken in dit voorbeeld leren zonder meteen het geleerde te laten zien. Dit heet ook wel latent leren. Sommige kinderen zijn laat met spreken, maar als ze gaan praten gebruiken ze meteen hele volzinnen.
Maar let op: latent leren is niet altijd gebonden aan een gevoelige periode. Het is dus niet precies hetzelfde als inprenting! Als je zonder speciaal op te letten een keer met iemand bent meegereden kun je toch later soms zelf de weg vinden.

Imiteren

Imitatie is leren door na te doen. Een koolmeesje leert door imitatie hoe hij voer uit het netje met vogelvoer kan pikken. Zelfs andere vogelsoorten, zoals kauwen of gaaien, kijken dit kunstje af van het koolmeesje.

Ook bij mensen speelt imitatie een belangrijke rol. Kinderen imiteren het gedrag van volwassenen. Maar ook volwassenen imiteren anderen, bijvoorbeeld bekende of vooraanstaande personen.

Klassiek conditioneren

Een onbewuste, erfelijke bepaalde reactie op een bepaalde prikkel is een onvoorwaardelijke reflex (zie "Motivatie"). Het aanmaken van speeksel als je eten in je mond krijgt, is een onvoorwaardelijke reflex.

Een voorwaardelijke reflex treedt op als je hebt geleerd om de prikkel in verband te brengen met de prikkel die bij de oorspronkelijke (onvoorwaardelijke) reflex tot dezelfde reactie leidde. Dit gebeurt bijvoorbeeld als het speeksel al in je mond loopt bij de gedachte aan iets lekkers. Een ander voorbeeld is een kind dat gaat huilen bij het zien van de boor van de tandarts.  

De Russische wetenschapper Pavlov heeft de basis gelegd voor de kennis omtrent deze vorm van leren. Hij leerde honden speeksel te vormen naar aanleiding van een belletje. De manier waarop Pavlov gedrag aanleerde, heet klassiek conditioneren.

Trail and error

Proefondervindelijk leren wordt meestal aangeduid met de Engelse naam trial and error.
Bij trial and error leer je door te proberen en fouten te maken.  

Als je een nieuw technisch apparaat, zoals een computer hebt gekocht, kun je beginnen met de handleiding van A tot Z door te lezen. Maar je kunt er ook door trial and error achterkomen hoe het apparaat werkt.

 

Operant conditioneren

De etholoog Skinner liet zien dat gedrag is aan te leren door het te belonen en af te leren door het te bestraffen. Dit heet operant conditioneren.  

Skinner deed proeven met ratten in een zogenaamde Skinner-box. Als de rat bepaald gedrag uitvoert, kan hij op het pedaal drukken en krijgt hij een graankorrel.
Steeds vaker zal hij het gewenste gedrag uitvoeren. Tenslotte kan de beloning worden weggelaten. De prikkel en het gewenste gedrag zijn nu aan elkaar gekoppeld.
Is het gedrag ongewenst dan wordt het traliewerk op de grond onder spanning gezet. Daardoor leert de rat het gedrag af.

Ons schoolsysteem maakt uitgebreid gebruik van deze ‘skinneriaanse' opvatting over leren.

Inzicht

Het doorzien van een probleem en het daardoor kunnen oplossen, noemen we inzicht. Individuen die dat kunnen, bezitten een zekere mate van intelligentie.
Door ervaringen met elkaar in verband te brengen, kan sneller, beter en efficiënter met informatie worden omgegaan. Problemen die zich voordoen in een nieuwe (deels) nog onbekende situatie, kunnen zo worden opgelost.

Bij sollicitaties wordt soms gebruik gemaakt van intelligentietesten. Ook scholen gebruiken ze soms, bijvoorbeeld om te kunnen voorspellen of een leerling geschikt is voor een bepaald schooltyp

Maak jouw eigen website met JouwWeb